'Slaap je niet, dan lig je toch'
Vraag niet hoe. Zwetend. Vol
aandacht voor wat stoort. Motor
op straat. Een late vogel. Geheim-
taal van de verwarming, het zuchten
van het huis. Keer op keer ruk ik
mijzelf weg voor de poort van de slaap.
Daarachter? Boze wolven die huilen
om wat verloren ging, hun kaken
scheurensbereid. Rusteloos rennen
ze, verend, op hondevoeten. Gisse
wakers over een vertrouwde diepte
die zwart en gulzig is. Die alles eet.
Toch lig je. Gevangen als een vogel
onder het net van lakens. Naast je
een die ademt en warm is. Toch
de voeten verstard tegen hout. Wachten
tot grauwe moeder Morgen door het
raam komt en zegt: ga slapen, kind.
Gedicht van Anna Enquist, uit 'De selectie van de eeuw. De 200 beste gedichten van Nederland en Vlaanderen. Gekozen door Hugo Brems, Rob Schouten en Rogi Wieg." (1999).
Analyse
In het derde gedicht staat de slapeloosheid centraal. De ik-figuur in het gedicht valt maar niet in slaap. Het is een herkenbare situatie die we allemaal al wel eens hebben meegemaakt: je ligt in bed, je kan maar niet in slaap vallen en je concentreert je op alle geluiden rondom je. De geluiden in het huis, net als de tikkende radiator, en het lawaai buiten, zoals de fluitende vogels of de
voorbijrijdende auto's, ... . Telkens als de ik-persoon bijna in slaap valt, wordt hij/zij weer wakker. Maar misschien wil hij/zij niet in slaap vallen, de poort van de slaap openen, want daarachter bevinden zich nachtmerries, of spijt om wat verkeerd is gegaan??? Er ligt een tweede persoon in het bed, die blijkbaar diep slaapt. Maar die persoon kan de woelende ik-figuur niet kalmeren, want die ligt met verstarde voeten tegen het hout van het bed te duwen. De hele nacht blijft de piekeraar wakker, en als de zon begint te schijnen en het ochtend wordt, kan eindelijk de slaap beginnen, of is het al te laat???
Ik heb ter illustratie voor dit gedicht een schilderij van Salvador Dali gekozen. In het gedicht probeert de persoon weg te blijven van de poorten van de slaap, dus niet in slaap te vallen. De dichteres beschrijft nachtmerries als hongerige, rusteloze wolven, die de figuur geen diepe en goede slaap gunnen (geen vertrouwde diepte). In dit schilderij zijn het geen wolven, maar tijgers die de nachtmerrie voorstellen. De naakte vrouw op het kunstwerk bevindt zich in een idyllische sfeer. De zee is felblauw en de lucht paarskleurig. Maar ze droomt, dus ze verliest controle over haar bewustzijn. En dan slaan de tijgers toe: ze springen naar de droomster, hun muilen wijd opengesperd.
Alyssa Lambrecht
5G
Geen opmerkingen:
Een reactie posten